James

James komt uit Somalië en is sinds acht jaar in België. Hij heeft geen verblijfsvergunning.

In 2011 verbleef ik in een opvangcentrum van het Rode Kruis toen ik het bericht kreeg dat ik het land moest verlaten. De directeur van het centrum wist dat ik nergens heen kon en gaf me een klein kamertje dat ik moest delen met een oudere man. Mijn kamergenoot nam antibiotica, ik wist niet waarom. Na ongeveer een jaar in die kamer begon ik me ziek te voelen. Mijn gewicht daalde week na week tot ik nog zo’n 50 kilo woog. Ik vroeg hulp aan de dokter en de directeur van het centrum, maar zij brachten me niet naar een ziekenhuis omdat ik geen papieren had. Wie zou er voor mij moeten betalen? Ik kreeg enkel pijnstillers van de apotheek van het centrum.

Ik was graatmager en kreeg meer en meer pijn. Op een nacht had ik een droom. Een stem zei me dat ik aan het sterven was en dat ik naar mijn advocaat moest gaan. Ik verbleef op dat moment in een opvangcentrum in Wallonië, mijn advocaat woonde in Vlaanderen. Ik luisterde naar de stem en de advocaat verwees me door naar zijn huisarts. Die man hoefde me maar even te bekijken en in mijn zijde te duwen – ik kromp in elkaar van de pijn - om zijn diagnose te stellen: ik had TBC. De arts nam contact op met de sociaal assistent van een ziekenhuis in de buurt om me te laten opnemen. Ze wilden me met een ambulance laten brengen, maar daar had ik geen geld voor, dus ik ging te voet, zo’n vijf kilometer ver. Bij mijn aankomst werd ik meteen afgezonderd. Er werden uitgebreid foto’s genomen, de TBC bleek in een vergevorderd stadium te zijn.

Ik kreeg medicatie en om de drie dagen werd ik gescand. Ik dacht aan mijn ouders en zus die ik verloren had en ik was bang dat mijn tijd nu ook gekomen was. Ik wilde niet in het ziekenhuis sterven, maar kreeg geen toelating om het ziekenhuis te verlaten. Ik was immers een gevaar voor de samenleving. Ik kreeg nog meer antibiotica. Mijn dokter wist hoe erg ik eraan toe was geweest bij mijn opname en beloofde me te blijven behandelen tot de TBC overwonnen was. Het OCMW betaalde voor al mijn medische kosten, maar mijn behandeling zou nog een jaar duren en waar moest ik al die tijd verblijven? Met de hulp van mijn dokter en mijn advocaat kreeg ik uiteindelijk toch een tijdelijke verblijfsvergunning. Zo kon ik terug naar een opvangcentrum.

Hoewel men op de hoogte was van mijn ziekte en het besmettingsgevaar, plaatste men mij in een kamer met twee anderen. Ik sprak de directeur erop aan en kreeg te horen dat dat mijn job niet was. Het was een heel moeilijke tijd daar. Toen er een rekening van 70 euro van het ziekenhuis kwam die niet onder de bevoegdheid van het OCMW viel, moest ik die zelf betalen. Op doktersadvies mocht ik een jaar lang geen werk aannemen in het centrum, dus ik spaarde mijn wekelijkse zakgeld op en betaalde elke maand een stukje af. Verder volgde ik het doktersadvies strikt op en dronk een jaar lang elke dag drie liter water, hoe moeilijk ik dat ook vond. Mijn lichaamsgewicht herstelde zich en na een jaar werd ik genezen verklaard.

De man die me besmette is overleden. Tijdens mijn opname belde hij me op. Hij bleef zich maar verontschuldigen. Ik nam ondertussen net dezelfde antibiotica die ik hem altijd had zien nemen.

Ik denk dat ik nog in leven ben omdat mijn tijd nog niet gekomen was. Dat is Gods wil en ik verwijt niemand iets. Ik heb veel verschrikkelijke dingen in mijn leven gezien. Ook deze ziekte is een deel van mijn leven geweest, maar het leven gaat voort.

James leed aan TBC tussen 2012 en 2015. In 2016 had hij zijn allerlaatste controle.

Hij had recht op financiële tussenkomst voor gezondheidszorg via de procedure dringende medische hulp die er is voor mensen zonder papieren. Deze procedure verloopt via het lokale OCMW. Uit onderzoek blijkt dat slechts 10 tot 20 % van de doelgroep op deze manier een beroep doet op medische hulp. De procedure is omslachtig en hangt erg af van de kunde van de aanvrager om de administratie in orde te brengen.

Eerst dient men een aanvraag te doen bij het OCMW, waarop een sociaal onderzoek opgestart wordt. Daarvoor zijn Nederlandstalige attesten en bewijzen nodig die vaak moeilijk te begrijpen en te verzamelen zijn voor de doelgroep. Een huisbezoek van het OCMW is een volgende drempel, omdat mensen zonder papieren vaak geen vast adres hebben of inwonen bij mensen die verder niet betrokken willen raken.

De procedure neemt tijd in beslag. Wie ziek is en de procedure wil opstarten, moet minstens drie weken wachten tot de OCMW-raad een beslissing neemt. Medische hulp die dateert van voor een aanvraag wordt niet door alle OCM W ’s terugbetaald. Een positieve beslissing geldt meestal voor enkele maanden, men moet dus regelmatig deze hele procedure herhalen. Naast de patiënten zelf, die met papieren en attesten heen en weer moeten tussen de verschillende diensten en het OCMW, hebben ook geneesheren, apothekers, OCMW-medewerkers enz. meer werkdruk door de administratieve zaken die bij deze procedure horen.

We juichen het bestaan van de procedure dringende medische hulp toe. Eenvoudige, drempelverlagende informatie en communicatie is daarbij nodig. Het verhaal van James maakt duidelijk hoeveel afhangt van de mensen en diensten rondom jou, zeker als je zelf geen netwerk hebt.

 

Meer getuigenissen en verhalen